Medieval Memoria Online

1.1 De basis van de dodengedachtenis

Afb. 1. Voorstellingen van de Kruisiging en van Maria en Kind komen het vaakst voor op memorievoorstellingen, zie MeMO memorial object ID 628 en ID 492

Toen Christus stierf aan het kruis werd het hemels paradijs weer toegankelijk voor de mensheid, zo leert het christendom (afb.1). De zondeval van Adam en Eva was immers met Christus’ dood tenietgedaan. De eerste christenen meenden dat het Laatste Oordeel niet lang op zich zou laten wachten. Leven als een goed christen was voldoende om in de hemel te komen. Toen dat Oordeel steeds maar uitbleef, ging men zich noodgedwongen afvragen wat er met de zielen van de overledenen gebeurde tot het moment van het Laatste Oordeel.

Afb. 2. Een engel en duivel strijden om de ziel van de overledene, Museum Catharijneconvent, Utrecht, OKM h1, f. 175v

Hierdoor ontstond in de loop der tijd het concept van het vagevuur, een derde plaats voor de mens na zijn dood, naast de hemel en de hel. Uiteindelijk werd het bestaan van het vagevuur opgenomen in de leer van de westerse Kerk. Volgens deze leer vindt direct na de dood het Tijdelijk Oordeel plaats, waarna de volmaakte christenen, de heiligen, onmiddellijk toegang krijgen tot de hemel. De verdoemden, degenen die vóór hun dood geen vergiffenis hebben gevraagd voor hun grote zonden, moeten voor eeuwig branden in de hel. Degenen die nog boete moeten doen, maar van wie de zonden zijn vergeven, worden veroordeeld tot een verblijf in het vagevuur (afb. 2).

Afb. 3. De voorbijganger wordt herinnerd aan zijn eigen sterfelijkheid door een banderol met de tekst memento mori (gedenk te sterven). Daaronder een putto die tegen een doodshoofd leunt en een  zandloper vasthoudt, zie MeMO memorial object ID 2481

Het vagevuur is weliswaar een plaats van pijn en verdriet, maar het heeft maar één uitgang en deze leidt naar de hemel. De lengte van het verblijf in het vagevuur is afhankelijk van de duur van de straf die men moet uitzitten. Bij het Laatste Oordeel verdwijnt het vagevuur en blijven alleen de hemel en de hel voortbestaan, tot in de eeuwigheid (afb. 3).

Het was dus zaak zo goed mogelijk te leven. Dat betekende zo min mogelijk zondigen en de tien geboden naleven, de werken van barmhartigheid beoefenen en de Kerk steunen met geld en goederen (afb. 4). Dat laatste kon ook door in kerken en kloosters missen en memoriediensten te stichten om de straffen in het vagevuur te bekorten voor zichzelf en anderen.

Afb. 4. Kalender van het kapittel van de Plechelmuskerk in Oldenzaal met vermelding van de overledenen en hun schenkingen, zie MeMO text carrier ID 314 en de website van de St. Plechelmusbasiliek

Dit bezorgde de geestelijkheid en kloosterlingen tevens inkomsten voor hun levensonderhoud. De armen en zieken die voedsel of andere hulp kregen, werden geacht met gebed en door het bijwonen van memoriediensten hun weldoeners te helpen met het bekorten van hun verblijf in het vagevuur.